[Bersten]
BERSTEN, onz. w., ongelijkvl.: ik borst, ben geborsten. Eene scheur bekomen, van elkander springen: de aarde, de muur is geborsten. Het schip stiet zich te bersten. Figuurlijk: van spijt bersten.
Bersten, hoogd. Bêrsten, zweed. brista, angels. berstan, byrstan, beorstan, burstan, eng. to burst, drukken het geluid uit, welk eenige dingen, bij het bersten, maken.