[Belegeren]
BELEGEREN, (oudt. beleggen) bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en legeren, van leger: ik belegerde, heb belegerd. Met een leger omringen en tot overgaaf trachten te noodzaken: eene stad, eene vesting belegeren. Van belegerd is belegerde, zelfst.; meerv. belegerden, degenen, die belegerd worden. Figuurlijk, wordt dit woord van alles gebruikt, wat ons omringt, en ons, zonder ophouden verontrust: de vorsten worden daaglijks door eenen drom van vleijeren be egerd. Van hier ook belegeraar, belegering. Zie beleggen.