[Bekommeren]
BEKOMMEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en kommeren: ik bekommerde, heb bekommerd. Kommer veroorzaken, ontrusten: dat bekommert mij in het geheel niet. Meest is het, in deze beteekenis, als een wederk. werkw. gebruiklijk: zich over iets bekommeren. Ook is het verled. deelw. bekommerd, als bijv. naamw. en als bijw., in algemeen gebruik: een bekommerd hart - dat maakt mij zeer bekommerd. Oul. werd dit woord ook in den zin van tegenhouden, beletten, gebezigd. Van hier ook bekommerdheid, bekommering, bekommernis, bekommerlijk.