[Beklonteren]
BEKLONTEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en klonteren: ik beklonterde, heb beklonterd. Bezoedelen, inzonderheid, door onachtzaam langs morsige straten te gaan: gij moet u niet beklonteren - wat zag hij er beklonterd uit!