Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

[Behoud]

BEHOUD, z.n., o., des behouds, of van het behoud;

[p. 326]

zonder meerv. Van behouden. Behoudenis, redding, welvaart: dat was zijn behoud. M. Stoke gebruikt het woord behoud ook in den zin van gevangenis.