[Begroeijen]
BEGROEIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en groeijen: ik begroeide, heb begroeid. Het verled. deelw. begroeid is thands, genoegzaam, alleen in gebruik: de straat is geheel met gras begroeid. Vond. zegt nog: daer 't gras begroeit de straten.