[Begelukzaligen]
BEGELUKZALIGEN, bedr. werkw., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en gelukzaligen, van gelukzalig: ik begelukzaligde, heb begelukzaligd. Gelukzaligheid aanbrengen, gelukkig maken: de begelukzaligende leer van Kristus.
Een nieuw zamengesteld woord, dat, vooral bij de kerklijke Redenaars, in gebruik schijnt te komen.