[Beemd]
BEEMD, z.n., m., des beemds, of van den beemd; meerv. beemden. Weide: in den beemt. Vond. Bij de Dichters is het woord beemd zeer in gebruik, b.v.: een beemd van 't reinst genoegen. Zoo zegt men ook, in den dichterlijken stijl: zijnen geest laten weiden in den ruimen beemd van iemands lof.