[Be-eedigen]
BE-EEDIGEN, (bij Kil. ook be-eeden.) bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en het buiten gebruik zijnde eedigen, van eed: ik be-eedigde, heb be-eedigd. Met eenen eed bevestigen: iets plegtiglijk be-eedigen. In den eed nemen - met eenen eed verbinden: iemand, bij het aanvaarden van zijn ambt, be-eedigen. Van hier ook be-eediging.