[Bedroefd]
BEDROEFD, bijv. naamw. en bijw., zijnde eigenlijk, het verled. deelw. van bedroeven; bedroefder, bedroefdst. Droefheid gewaarwordende: bedroefd zijn, worden. Hij kwam zeer bedroefd thuis. Een bedroefd gemoed. Droefheid aanduidende: een bedroefd gezigt - hij zag er zeer bedroefd uit. Op droefheid gegrond: bedroefde gedachten. Droefheid verwekkende, bedroevende: bedroefde om-