[Bedremmelen]
BEDREMMELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en dremmelen, prangen: vrees enz. bedremmelt uwen geest. Hooft. Hij stond geheel bedremmeld, verlegen.
Bedremmelen is hetzelfde met bedrommelen, en drommelen is een voorddurend werkw. van drommen, dringen, persen, benaauwen.