Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] [Beding] BEDING, z.n., o., des bedings, of van het beding; meerv. bedingen. Voorwaarde, verdrag: met dit beding. Vond. Het beding nakomen. Onder beding, dat enz. Vorige Volgende