Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Bedevaart] BEDEVAART, z.n., vr., der, of van de bedevaart; meerv. bedevaarten. Van bede en vaart, van het oude varen, goth. en angels. faran, d.i. gaan, reizen. Eene reis naar eene afgelegene plaats, om aldaar te bidden: op uwe bedevaart. Vorige Volgende