[Bede]
BEDE, z.n., vr., der, of van de bede; meerv. beden. Het bidden - verzoek, begeerte, ook de woorden, waarmede het verlangen voorgedragen wordt: het is op zijne bede geschied - Theseus spilt de leste bede. Vond. Van hier ook bededag, biddag - bedestond, biduur.