[Bedaagd]
BEDAAGD, bijv, naamw., bedaagder, bedaagdst, zijnde het verled. deelw. van het verlorene werkw. bedagen, voor oud worden. Oud, in jaren gevorderd, doch alleenlijk van den ouderdom eens menschen gesproken: een bedaagd man - eene bedaagde maagd. Abraham nu ende Sara waren oudt ende welbedaagt. Bybelv. Van hier ook bedaagdheid.