[Bazuin]
BAZUIN, z.n., vr., der, of van de bazuin; meerv. bazuinen. Zeker blaasspeeltuig, eenigzins gelijk aan eene trompet, uitgezonderd dat het langer is, en door beweegbare deelen, welken, onder het blazen, op en neder geschoven worden, de hoogte en laagte der tonen maakt: de bazuin steken - met de heldere bazuin. Vond. Van hier bazuinblazer. Zweed. basun, ijsl. baesun, oud fr. buisine, lat. buccina, waarvan het, waarschijnlijk, onder eenige veranderingen, tot ons overgekomen is, dewijl wij toch onze meeste speeltuigen, en dus ook derzelver benamingen, van anderen gekregen hebben.