[Batavier]
BATAVIER, z.n., m., des bataviers, of van den batavier; meerv. batavieren. Zie bataaf.
Ten Kate acht het laatste gedeelte van dit woord van het oudduitsche war, of wer, (lat. vir) dat is man, afkomstig. Zoodat batavier zoo veel als batauwman, betouwman (nu betuwman) zoude zijn.