[Barg]
BARG, (berg), z.n., m., des bargs, of van den barg; meerv. bargen. Een gesneden zwijn. Ten Kate acht dit woord van het oude baren, beren, afkomstig, als zinspelende op het nog overige van de teeldrift. Wachter. houdt het als afstammende van een verouderd werkw. bargen, d.i. snijden.