[Bannen]
BANNEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik bande, heb gebannen. Dit woord heeft in het lot van het zelfst. naamw. ban gedeeld, en is, ten aanzien van zijne meeste beteekenissen, welken bij Kil. voorkomen, verouderd. Thands is het alleen nog gebruiklijk, in den zin van in ballingschap verzenden, uitbannen - in den gemeenen spreektrant, bij de kaartspelers, voor aftroeven, met eene hoogere troef nemen; en eindelijk voor van zich verwijderen: de droefheid bannen, enz. Van hier ook banning.