[Banket]
BANKET, z.n., o., des bankets, of van het banket; meerv. banketten. Van bank, waarvan banken, zich met eten en drinken vermaken, met eenen basterduitgang, of van het ital. banchetto. Een gastmaal, eene smulpartij: onder 't koninglijk banket. Vond. Op bruiloft of banketten. E. Kool. In dezen zin begint dit woord reeds te verouderen. Thands wordt het gemeenlijk alleen gebruikt, voor zeker suikergebak. Van hier banketbakker, en met eenen basterduitgang, banketteren: Eneas en de trojaensche Jeught banketteren van ossenharsten en den gewijden afval. Vond. Hier voor werd, weleer, het echte nederduitsche banken gebruikt.