[Balk]
BALK, z.n., m., des balks, of van den balk; meerv. balken: beelden, die eenen balk onderstutten. Vond. Een balk in een wapen, in de muzijk, enz.
Bij Tatian. balco, in het zweed. en ijsl. bielka enb alka, eng. balk, pool. balkw. Sommigen zoeken den oorsprong van dit woord, in het hebr. balag (hij heeft versterkt), om dat de balken de vastigheid van een gebouw maken.