[Balie]
BALIE, z.n., vr., der, of van de balie; meerv. balien. Eene scheepstobbe, eene kuip, een doorgezaagde ton. Ook de lening van eene stoep, van eenen brug enz.: hij lag over de balie. Wijders een hek, of affchutsel, inzonderheid tusschen de Regters en Pleitbezorgers: ik ben met hem voor de balie geweest.