Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 283]
| |
bakkerijen. Alles, wat tot het bakken, inzonderheid van brood, behoort: de bakkerij gaat tegenwoordig slecht. Een huis, waar men brood bakt en verkoopt: ik heb eene bakkerij gekocht. De plaats, waar het brood toebereid en gebakken wordt: hij is in de bakkerij, ook bakhuis genoemd. Van hier ook pottenbakkerij, suikerbakkerij, steenbakkerij enz. Zie rij. |
|