[Baggeren]
BAGGEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik baggerde, heb gebaggerd. Den modder, met een baggernet, uit de sloten, of graften, halen. Ook in het veen gebruiklijk, voor het ophalen der veenaarde, tot het maken van turf.
Van hier baggerboer, baggerman, baggernet, baggerschuit enz.