onder dat getal der sotter mocht gerekent worden. Cl. Spieg. Eindelijk, voor gevaar: want hi was doe selver in groter avonturen. H. v. Al.
Avontuur, hoogd. Abenteuer, deen. Eventyr, en Aventyr, zweed äfwentyr, bij Verel. aefintyr. De oorsprong van dit woord heeft den Taalkundigen aanleiding tot allerlei gissingen gegeven, waarvan de voornaamsten door Ihre aangevoerd zijn. Het natuurlijkste is, intusschen, dat men het van het lat. adventus, of liever eventurus, d.i. hetgene dat zal geschieden, afleide, welk, door middel van het fr. avanture, tot ons gekomen is, en waarvan adventura, eventura, adventurarius, eventurare enz., in het middeleeuwsche latijn, voorkomen. Eertijds schreef en sprak men de avontuur, in het vrouwl. geslacht, gelijk M. Stoke en anderen hebben. Even als oog, oor, oorlog, uur, welken, voorheen, vrouwl. waren, doch nu, meestal, onzijdig gebezigd worden, waarvan de rede is, dat onze tongslag zoo zacht niet meer is, als die der Ouden.