Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Avondoffer] AVONDOFFER, z.n., o., des avondoffers, of van het avondoffer; meerv. avondoffers. Van avond en offer. Het brandoffer, welk, bij de oude Joden, des avonds, aangestoken werd, en, den ganschen nacht door, moest branden. Vorige Volgende