Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Avondmaaltijd] AVONDMAALTIJD, z.n., m., des avondmaaltijds, of van den avondmaaltijd; meerv. avondmaaltijden. Van avond en maaltijd. De maaltijd, dien men, des avonds, houdt. Vorige Volgende