[Ark]
ARK, z.n., v., der, of van de ark; meerv. arken: door middel van deze ark. Vond. De arke des verbonds. Bijbelvert. Het vaartuig van Noach: maack u eene arke van gopherhout. Bijbelvert.
Ark, hoogd. Arche, deen. en zweed. Ark, goth. arka, angels. earc, erc, eng. ark, is naar het lat. arca gevormd, of komt, mooglijk, met hetzelve uit eene en dezelve veel oudere, doch thands onbekende, bron voord. Wachter. leidt het van het lat. arca, en dit van het gr. ἐιργειν, sluiten, af; waarom het ook iets dat gesloten is, of gesloten kan worden, te kennen geeft, gelijk men in het goth. arka, voor beurs, of buidel, vindt. Adelung merkt aan, dat de ouderdom van dit woord en deszelfs beteekenis uit den naam van het grieksche schip ἀργος blijkt, waarnaar de Argonauten genoemd zijn geworden, en welks overeenkomst met ons ark, zekerlijk, niet toevallig is.