[Arbeid]
ARBEID, z.n., m., des arbeids, of van den arbeid; het meerv. is niet in gebruik: in den arbeid. Hooft.
Het woord arbeid wordt gebruikt, zoo wel om daarmede de aanwending der ligchaams- en zielskragten, als ook datgene, wat door deze aanwending voordgebragt wordt, aanteduiden. Ten aanzien van de eerste beteekenis, zegt men, in eenen eigenlijken zin: een zware, zure, ligte arbeid. Zijnen arbeid verrigten - aan den arbeid gaan - vergeefschen arbeid doen. Figuurlijk, voor de inwendige beweging van levenlooze ligchamen, bijzonderlijk die, welke door gisting veroorzaakt wordt: de wijn - het bier is in den arbeid, is aan het gisten. Ook voor moeite, last, bezwaar: dat heeft mij veel arbeid gekost.
De krijghsraet gaet belaên in arbeit, om met eere
't Belegh te wederstaen, ten dienst van hunnen heere. Vond.
Insgelijks is arbeid, eertijds, voor ellende, smert, verdriet enz. gebruiklijk geweest, dewijl smert als een gedurige arbeid is, door welken de vermogens van ligchaam en geest gekrenkt worden; waarom Virgilius de rampen en onheilen, welken de Trojanen troffen, iliacos labores noemde. Bij Otfrid. komt arabeit, meermalen, in dezen zin, voor. Ook vindt men het dus in de Bijbelvert. gebezigd: gij hebt mij arbeyt gemaeckt met uwe sonden. En nog zegt men van eene barende vrouw: in arbeid gaan - in arbeid zitten, enz. Ook wordt arbeid alleen, somwijlen, voor het baren genomen: hebt gij waergenomen den arbeydt der hinden? Bijbelvert., bij Kil. labor parturientium; in welken zin Tatianus dit woord reeds gebezigd heeft: thanne thas uuib gebiret then kneht, ju ni huget thera arbeiti, d.i., volgends de tegenwoordige overzetting, wanneer eene vrouw het kindeken gebaard heeft, zoo gedenkt zij de benaauwdheid niet meer. Zoo heeft ook de Bijb. 1477, in arbeide sijn en gaen van kinde: doe daer Rachel in arbeide van kinde was.
In de andere beteekenis, of voor datgene, wat door de aanwending onzer ligchaams- en zielskragten voordgebragt wordt: dat is zijner handen arbeid, dat heeft hij vervaardigd. Ende hij gaf haer gewas ende haren arbeyt den sprinckhanen. Bijbelvert.
Om de voetmaat in verzen te vinden, hebben de Dichters dit woord, somwijlen, verlengd en arrebeid geschreven; b.v. Vond.:
En moede van den last des arrebeyts te draegen.
Doch dit is niet natevolgen.