[Appelman]
APPELMAN, z.n., m., des appelmans, of van den appelman; meerv. appelmannen. Van appel en man. Appelverkooper. De appelman (het appelmannetje) komt om zijn geld; spreekw., welk tegen die genen pleegt gebezigd te worden, die zich, door te veel vruchten te eten, ziek maken.
Auteursrechtvrij