Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Anijs] ANIJS, z.n., m., van den anijs; het meerv. is niet in gebruik. Zeker gewas, ook anijsboom, anijskruid genoemd. Ook een bekende sterke drank: ik had anijs gedronken. Van het gr. ἄνιεον. Lat. anisum, fr. anis. Vorige Volgende