Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Ametist] AMETIST, z.n., m., van den ametist; meerv. ametisten. Een edelgesteente: dat den ametist doet scheiden. Vond. Van het gr. ἀμεθυςος; dewijl men beweerd heeft, dat deze steen de dronkenschap tegengaat. Vorige Volgende