[Althands]
ALTHANDS, bijw. van tijd. Van al en thands, bij inkorting voor te hands. Tegenwoordig: ik heb althands niets meer van die goederen. Wil di hooren al te hant, d.i., wilt gij hooren nu. M. Stoke. Al wat bij de hand is, is tegenwoordig; en hiervan is althands, in dezen zin, bij overdragt, ontleend. Ten minste: ik althands heb er niet van gesproken. Oudtijds beteekende althands (altehands) aanstonds, een weinig daarna; ook werd het in den zin van reeds gebezigd. Zie thands.