Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Altaardienaar] ALTAARDIENAAR, z.n., m., des altaardienaars, of van den altaardienaar; meerv. altaardienaars. Van altaar en dienaar. Iemand, die het altaar bedient. Vorige Volgende