[Alsem]
ALSEM, z.n., m., des alsems, of van den alsem; het meerv. is niet in gebruik. Zeker bitter kruid; ook het aftreksel daarvan: witte wijn met alsem. Overdragtiglijk wordt het gebezigd, ten aanzien van eenen schrijver, die zich in bittere en bijtende bewoordingen uitlaat, in de spreekwijs: hij heeft zijne pen in gal en alsem gedoopt. Kiliaan heeft alssen; de Bijb. 1477 alsen en alsene: ghi verwandelt die vrucht der rechtvaerdicheit in alsen - ic