[Alpen]
ALPEN, z.n., v., meerv., der, of van de alpen; het enkelv. is niet in gebruik. Eene der oudste benamingen van alle hooge bergen; waarom de bewoners van zoodanige bergen, bij de Ouden, den naam van Alpini dragen. Deze benaming is, heden nog, aan die bergen eigen, welken Duitschland van Italien scheiden: d' Alpes kosten zijne vlught niet beletten met haer kruinen. Vond.
Sommigen leiden dit woord, welks hooge ouderdom algemeen erkend wordt, van het lat. albus, bij ons wit, (in het gr. ἀλφος) af, omdat de toppen van zulke bergen steeds wit besneeuwd zijn. Intusschen blijft deze afleiding slechts eene gissing, welke op niets anders, dan op de overeenkomst van den klank der beide woorden, rust. Wachter. toont, dat alp eene weide in eene bergachtige plaats beteekent. De bergbewoners kenden, waarschijnlijk, ook geene weide, dan op hunne bergen. En hiervan zoude, naar zijn gevoelen, deze benaming afkomstig zijn. Notker. gebruikt dit woord nog als eene algemeene benaming voor berg: mus pergis in dien lochen dero alpon, de bergmuis in de holen der bergen.