[Allenthalve]
ALLENTHALVE, bijw. van plaats, beteekenende overal, aan alle zijden: de booswicht is nergens vrij; hij heeft allenthalve wetten tegen zich, die hij moet vreezen. Ook is het in den zin van op allerhande wijzen gebruiklijk geweest.
Dit woord is uit al, allen en halve, frank. halba, de zijde beteekenende, zamengesteld. Allen halbon, in ala halba, an allen haluen, allahalba komen bij Otfrid., Willer. en Notker. voor. De letter t, zegt Wachter., is in dit woord een nutteloos bijvoegsel, afkomstig van de latere Alemannen. Men behoudt dezelve nog, om de zoogenoemde welluidendheid.
Van allenthalve hebben sommige Godgeleerden het bijvoegl. naamwoord allenthalvige gemaakt, voor in alles genoegzaam: de allenthalvige genade. Doch dit is niet natevolgen.