[Algenoegzaam]
ALGENOEGZAAM, bijv. naamw., zonder trappen van vergrooting. Voor allen genoeg. Een bijv. naamw., waarmede men eene eigenschap des godlijken Wezens uitdrukt, waardoor God voor zich en alle schepselen, op de volmaaktste wijs, genoeg, of toereikend is. Van hier ook algenoegzaamheid. Zie zaam.