Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Akkeren] AKKEREN, (bij Kiliaan) bedr. w., gelijkvl. Van akker: ik akkerde, heb geakkerd. Eigenlijk ploegen: die ossen ackerden. Bijb. 1477; in den Staten Bijb. heet dit de runderen waren ploegende. Vorige Volgende