[Ai]
AI, een tweeklank, voor welken de Ouden ei gebruikten. In de schriften van Hooft is dezelve zeer gemeen, die deze spelling, gelijk Huydecoper gist, van de Kamer in liefd' bloeijende geleerd had, in welker Tweespraake, 1584, men onder anderen leest: in ay is de a kort, zo ghy hoort in lay, hay, kay, blay enz. Huydecoper gist verder, dat ay voor ei, of ey, een tongval is, den Amsteldammeren, voorheen, zonderling eigen; dewijl men daar, onder anderen, in eenen ouden steen, nog schrayershouck leest. Vondel schreef, nu en dan, aijeren, berkemaijer;