Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 198]
| |
zagen afmatten: zich afzagen. Ten einde zagen: al het hout is afgezaagd. Ook, somwijlen, als onz.: wij hebben afgezaagd. Van hier ook afzager, afzaging. |
|