[Afwezend]
AFWEZEND, deelw. van het werkw. afwezen, in de verouderde beteekenis van niet tegenwoordig zijn, ook als een bijv. naamw., zonder trappen van vergrooting. Niet tegenwoordig zijnde: hij was afwezend. Een afwezende, iemand, die niet tegenwoordig is. Figuurlijk zegt men van iemand, die met zijne gedachten veraf, of verstrooid is: hij is afwezend; anders ook: hij is met zijne gedachten ver van huis. Voor afwezend is ook afwezig in gebruik, dat bij Kiliaan (afwesigh) reeds voorkomt.