[Afvragen]
AFVRAGEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en vragen: ik vroeg af, heb afgevraagd (oudt. afgevragen. Inleid. bl. 137.). Door vragen trachten te vernemen, of te bekomen: iemand iets afvragen. Zoo vraagt men den boeren de konst af, zoo pleegt men eenvoudige menschen uittehooren, is eene, in de gemeenzame verkeering, gebruiklijke spreekwijs. Zoo zegt men ook, in eenen zeer gemeenzamen en eenigzins lagen spreektrant: iemand het hemd van het lijf afvragen, ten naauwkeurigste uitvragen.