Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
Bedr., ten einde verwen: ik zal deze deur eerst afverwen. Onz., met het hulpw. hebben; de verw loslaten, afgeven: het blaauwe laken verwt dikwijls af. Ophouden te verwen: wij hebben afgeverwd. |
|