[Aftrompetten]
AFTROMPETTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en trompetten: ik trompette (trompettede) af, heb afgetrompet. Hetzelfde als aftrompen, welk echt nederduitsch, en waarvan, met eenen basterduitgang, aftrompetten gemaakt is.