[Afschrabsel]
AFSCHRABSEL, (ook afschrapsel, afschraapsel.) z.n., o., des afschrabsels, of van het afschrabsel; meerv. afschrabsels. Van afschrabben. Hetgene, dat van iets afgeschrabd wordt. Overdragtiglijk: afschrabsel van eenen nagel, iets, dat zeer gering en van geene waarde is, in den gemeenen spreektrant: hij is mij geen afschrabsel van eenen nagel waardig. Zie sel.