[Afschouwlijkheid]
AFSCHOUWLIJKHEID, z.n., v., der, of van de afschouwlijkheid; meerv. afschouwlijkheden. Van afschouwlijk. De eigenschap, om afschouwen te verwekken: ik kan de afschouwlijkheid van dezen aanslag met geene woorden uitdrukken; zonder meerv. Voor eene afschouwlijke zaak, met het meerv. Ook afschuuwlijkheid. Zie heid.