[Afkomeling]
AFKOMELING, z.n., m. en vr., des afkomelings, of van den afkomeling, - der, of van de afkomeling; meerv. afkomelingen. Van afkomen. Een afstammeling van eenen persoon, of een geslacht: hij is een - zij is eene afkomeling van Barneveld. Zie over het gemeene geslacht van dit woord, bij Aankomeling en ling.