[Afknakken]
AFKNAKKEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en knakken: ik knakte af, heb afgeknakt.
Bedrijv., knakken en afbreken: hij knakte de bloem van haren steel af.
Onzyd., met het hulpw. zijn: de bloem knakte van haren steel af.
Afknakken is een klanknabootsend woord.