[Afkerven]
AFKERVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en kerven: ik korf af, heb afgekorven. Door kerven afzonderen, afsnijden: eenen visch den staart, den kop afkerven. Oul. had afkerven nog andere beteekenissen, waarin het thands niet meer gebezigd wordt, b.v. schepen afkerven, voor losmaken, het gebod afkerven, voor overtreden. Spelen van Sinnen.